Geschiedenis van het park
Het Leopoldparkcomplex, in de volksmond bekend als “Anholter Schweiz”, genoemd naar de oprichter Leopold Fürst zu Salm -Salm (1838-1908), was tot 1945 via een Schlüsenweide-pad (het huidige golfterrein) rechtstreeks verbonden met het eigenlijke kasteelpark. Dit park was een duidelijk voorbeeld van de rots- of alpentuinen die sinds het begin van de 19e eeuw ontstonden en gericht waren op wetenschappelijke belangstelling en de steeds toenemende botanische verzamelactiviteit. Een van de eerste alpentuinen werd tussen 1846 en 1847 aangelegd in de zogenaamde Marlygarten in Sanssouci. Voor dit doel werden alpenrozen, sleutelbloemen, gentiaan en andere bergplanten, geïmporteerd uit Oostenrijk en Beieren, geplant in speciaal voorbereide grond tussen kunstmatig opgetrokken rotsblokken besprenkeld met water. Later ontstond er een nieuwe mode in de tuinbouw. De focus van de belangstelling lag niet langer noodzakelijkerwijs op het planten van alpenbomen, maar eerder op de wens om prachtige natuurlijke beelden te kopiëren. De veelheid aan alpenplanten werd vervangen door minder veeleisende planten zoals sparren en sparren, die in elk berglandschap een must waren. Als het om de kunstmatig aangelegde tuinen en meren ging, gebruikten de tuinbouwers natuurlijke meren als model.
Ook in Anholt moest het ontwerp van de watergebieden in het Leopoldspark geïnspireerd worden door een natuurlijk meer, het Vierwoudstrekenmeer, waar prins Leopold vooral van hield.
Het park werd officieel opgericht en benoemd door Prins Leopold op 24 april 1892. De bossen van het Vehlingergebergte en de Sternbusch werden herbebost en het voor dit doel verworven gebied werd opnieuw aangeplant. Nadat in 1892 de voorbereidende werkzaamheden waren afgerond, d.w.z. het gebied door middel van aardophogingen en beplanting was omgevormd tot een bosrijk heuvellandschap, kon worden begonnen met de ontwikkeling van de eigenlijke kern van het complex, het meer en de directe omgeving, tot een alpentuin. . Het bestaande moerasgebied werd afgegraven en omgevormd tot een grote watermassa. In februari 1894 begon de bouw van het Zwitserse Huis op het verhoogde eiland. Na eerst het gebied af te bakenen en een eiken paalrooster in de drassige grond te rammen, werd op 7 maart 1894 de eerste steen gelegd door Prins Leopold en zijn vrouw Eleonore geboren, Prinses van Croy (1855-1903).
In juli werden 15.000 massieve bakstenen besteld voor het funderingswerk.Het huis, dat in 1893 in het Zwitserse Interlaken was ontworpen door een “parket- en chaletfabriek”, werd door timmerlieden uit Anholt in elkaar gezet volgens hun ontwerptekeningen.Alleen de decoratieve houten en metalen elementen, zoals deuren, raamkozijnen, balkonhekken en andere houten ornamenten werden rechtstreeks vanuit Interlaken verzonden.
In augustus werd het hele metselwerk gepleisterd en werd de trap (die tijdens de renovatie in 1994 werd vervangen door een houten trap) gebouwd.In februari 1895 werd het huis bedekt met dakspanen uit Duisburg.
Ondertussen was men begonnen aan de rotsconstructies bij het Schweizer Haus.Er werden onder andere 151 eikenhouten palen uitgehakt voor de funderingen.Voor de rotspartijen werd kalksteen geleverd. De hoofdtuinman B. Wilhalm (actief 1875-1912) meldde de prins in april 1895 dat de rotsconstructie en de beplanting op het eiland voltooid waren.”…Een slanke zilverspar staat tussen de rotsblokken bij het veerstation, de voet licht begroeid met mahonia, rododendron, retinispora en een Abies Nordmanniana. Aan de zijkant van het huis, tussen de rotsen, staan 2 meter hoge thuja en iets kleinere planten en struiken. Achter het huis zijn een douglassii, twee zilversparren, twee sparren, twee cupressus en een treurwilg geplant, die allemaal een hoogte van 3-5 meter bereiken. De ceder zal aan het eind van deze week worden geplant en wanneer de afzonderlijke keien voor het huis klaar zijn, zal de beplanting ook daar worden uitgevoerd….”. Eind 1894 kreeg de grottenbouwer J. Biesenbach uit Elberfeld de opdracht om de kunstmatige rotspartijen bij het Schweizer Haus te bouwen; hij had 18,5 dubbele wagons kalksteen nodig voor het werk in 1895. Hiervoor metselde hij afzonderlijke rotsblokken rond een kern van bakstenen met Bonn-cement.
Het intensieve werk ging ook door in de andere gebieden. In 1894 werden voor het eerst heuvels opgeworpen om groepsbeplantingen aan te leggen.Er werden gazons en paden aangelegd en er werden elzen, sparren, haagbeuken, rode elzen, sparren en 1000 Lathyrus sylwestris Wagneri geplant.In 1895 werden er ook 5000 elzen, 5000 witte elzen en 7000 witte elzen geplant.Witte els en 7000 dennen, 3000 Pinus rigida, 3000 Pinus sylvestris en 1000 Pinus mugo; in 1896 13000 lariksen en 11000 sparren.sparren.
Het zoeken naar rotsen om de kunstmatige rotsformaties aan de randen van de vijver te creëren lijkt in eerste instantie lastig. Maar in augustus 1893 meldde huurmeester W. Donders (actief 1883-1908) “…dat een bedrijf uit Andernach lavagrotstenen in een roodbruine kleur kon leveren…” Van deze lavastenen werd 15.000 kilo geleverd, maar ze werden alleen gebruikt omdat het ontwerp van het eiland verband hield. Later werd besloten om lichte kalksteen uit de Rheinisch-Westfälische Kalkwerke te gebruiken. De kalksteengroeven bevonden zich in Dornap bij Wülfrath. Het uitgebreide werk ging, met onderbrekingen, door tot 1899. De grottenbouwer Biesenbach werd ondersteund door zijn zoon en enkele helpers die levensechte rotsformaties moesten bouwen. Dit resulteerde in twee bergketens die vandaag de dag nog steeds herkenbaar zijn: de Rigi en de Pilatus (rotsformaties aan het Vierwoudstrekenmeer). In 1895 werd vier ton cement, 4.550 stenen en talrijke kalksteen geleverd voor de bouw van de grot. In 1896 werd nog eens 40 ton grotkalksteen toegevoegd voor de rotsconstructies, die op geheide eikenhouten palen rustten.
Ter plaatse was een speciale lightrail aangelegd om de rotsblokken te vervoeren.
In 1895 werd besloten de toch al moerassige vijvers in het Leopoldspark te vergroten en te verdiepen.
Nadat de grondwerken waren uitgevoerd en de rotsen en taluds hun definitieve vorm hadden gekregen, kon hoofdtuinman B. Wilhalm zijn werk voortzetten.
Dat het Leopoldspark oorspronkelijk een heel assortiment alpenplanten had, blijkt uit de correspondentie tussen de prins en plantenexporteur Sautner uit Bozen.
Uit een beschrijving van Flecke uit 1919 blijkt: “Het pad voert langs keurig afgebakende groepen jonge sparren en dennen, donkerzwarte dennen en Nordmann-sparren naar een gesloten, hoogbosachtige struik, van waaruit je na korte tijd kan een rustig gebied zien met eiken en beuken, sparren en nobele sparren, lariksen en witte dennen, omlijst door het meer. Knoestige, kronkelende, soms uitgestrekte, soms uitlopende stammen van de Krummholz-den of lange den doen denken aan de subalpiene gebieden van de Alpen. Aan de oevers van het meer bevinden zich pittoreske rotsachtige gebieden gemaakt van echt alpengesteente, waarvan sommige gedeeltelijk in het water zijn verzonken, alsof ze door een natuurlijke val zijn ontstaan. Op het eiland midden in het meer, omgeven door donker dennengroen, staat een mooi Zwitsers huisje. Hele bosjes witte en blauwe ganzenkers verlevendigen de rots in de lente, en hier en daar gluurt een klein kruid uit de scheuren in de rots, waardoor de vreemdeling uit de bergen zelfs in het prieel herkenbaar is. Maar de alpenrozen, alpensleutelbloemen, anjers, gentianen, dikke bladeren, steengroeven en boshyacinten die hier jaren geleden werden gevonden, zijn nu nauwelijks meer in sporen terug te vinden. Hoewel een of twee soorten mogelijk hebben geleden onder de veranderde klimatologische omstandigheden, is het waarschijnlijker dat de meeste het slachtoffer zijn geworden van de voortdurende predatie van zogenaamde ‘bloemenliefhebbers’.
Al in 1900 werd het Leopoldspark uitgebreid. Terrein werd opgekocht, de waterpartijen werden vergroot, paden aangelegd en er lijken voor het eerst herten te zijn vrijgelaten. Er werden 2.500 eiken- en elzenbomen en 5.500 sparren- en essenbomen geplant. Tegelijkertijd is er een parkwachter aangesteld, waaruit blijkt dat het park toegankelijker is gemaakt voor het grote publiek dan voorheen.
Begin deze eeuw werd het Leopoldspark echter geleidelijk omgebouwd tot wildreservaat. Er ontstond een populair jachtgebied met het Schweizer Haus als centrum.
Na de Tweede Wereldoorlog besloot prins Nikolaus Leopold zu Salm-Salm (1906-1988) het door de oorlog zwaar getroffen gebied weer op te bouwen. In 1968 werd het bospark, waarin alleen inheemse diersoorten waren bedoeld, voor het publiek geopend als wildpark “Anholter Schweiz”.
Ook al heeft het Leopoldspark tegenwoordig weinig te bieden van de oorspronkelijke plantendiversiteit in de Alpen, toch kun je in de natuurlijke bossen nog steeds een aantal interessante en waardevolle bossen ontdekken.
Ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum werd deze monumentale Engelse Tuin uitgebreid tot een biotoop wildpark van 56 hectare. Hier vindt u 6 km aan gemakkelijk begaanbare paden in typische Nederrijn- en Münsterlandse landschappen en biotopen, een berenbos, ruime grote volières en dierenverblijven
Bij deze willen wij het prinselijk bestuur in Rhede bedanken voor het uitlenen van uw archiefmateriaal.
www.wasserburg-anholt.de